woensdag 25 april 2012

Doorbraak in proces naar gerechtigheid voor slachtoffers militair bewind 1964-1985


De pogingen van de federale openbare aanklagers om een strafrechtelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen in het verleden in te stellen betekenen een cruciaal moment in de geschiedenis van Brazilië, aldus Amnesty International nadat federale openbare aanklagers in São Paulo de gepensioneerde kolonel Carlos Alberto Brilhante Ustra en politiechef (delegado) Dirceu Garvina gisteren in staat van beschuldiging stelden met betrekking tot de ontvoering van vakbondsleider Aluízio Palhano Pedreira Ferreira in 1971.
“Door de decennia van straffeloosheid aan te klagen is er de hoop dat Brazilië eindelijk haar verantwoordelijkheid onder internationaal recht neemt, net als andere landen in de regio dat hebben gedaan”, zegt Atila Roque, uitvoerend directeur van de Braziliaanse sectie van Amnesty International.
Vierenveertig jaar geleden, in mei 1971, werd Aluízio Palhano Pedreira Ferreira door veiligheidsagenten van het militair bewind arbitrair gevangen genomen en heeft zijn familie niets meer van hem vernomen. Hij werd naar het Doi-Codi gebracht, het departement dat verantwoordelijk was voor de vergaring van inlichtingen en de onderdrukking onder de militaire regering, in die tijd onder het commando van kolonel Ustra. Afgaande op getuigenverslagen in die tijd werd Ferreira tijdens zijn verblijf bij de veiligheidsdiensten gemarteld.
De Braziliaanse amnestiewet van 1979, oorspronkelijk in het leven geroepen om de politieke misdrijven van die tijd van strafvervolging te verschonen, is sinds die tijd geïnterpreteerd om ook de martelingen en buitenrechtelijke executies door leden van het bewind te ontzien, waardoor zij werden beschermd tegen onderzoek en vervolging.
De aanklagers hebben kolonel Ustra en Garvina aangeklaagd voor ontvoering omdat het misdrijf door de afwezigheid van het slachtoffer wordt gezien als nog steeds voortdurend sinds 1979 en derhalve niet door de amnestiewet gedekt. Alhoewel het Braziliaanse federale hooggerechtshof recentelijk amnestie voor misdrijven onder het militaire bewind heeft gehandhaafd heeft het tijdens twee verschillende gelegenheden aangegeven dat de amnestiewet niet voorziet in de bescherming tegen misdrijven van gedwongen verdwijningen of ontvoering. Deze uitspraken werden gedaan in twee afzonderlijke uitleveringszaken van een Uruguayaanse en een Argentijnse militaire officier in 2009 en 2011.
Na jaren van inactiviteit zijn er in Brazilië belangrijke stappen gezet om de verschrikkelijke misdrijven begaan tijdens het bewind tussen 1964 en 1985 voor het voetlicht te brengen, inclusief de aanname van een wet in november 2011 die voorziet in de instelling van een Waarheidscommissie.
“Het is belangrijk dat de slachtoffers en de families die marteling, verdwijningen en moorden in het kader van de militaire repressie hebben ondergaan het fundamentele recht krijgen op waarheid, vergoeding en gerechtigheid”, aldus Atila Roque.

Dit is de tweede strafrechtzaak van het federale openbaar ministerie wegens mensenrechten-schendingen tijdens het militair bewind. De aanklachten tegen kolonel Sebastião Curió Rodrigues de Moura voor de verdwijning in 1974 van vijf guerrillaleden in de deelstaat Pará in maart 2012 hielden geen stand bij de federale rechter. Tegen deze uitspraak wordt beroep aangetekend.
In april 2010 hield het opperste gerechtshof van Brazilië tijdens een controversele proces het gebruik van de amnestiewet in stand ten aanzien van ernstige schendingen begaan tijdens het militaire bewind. Een paar maanden later, in november 2010, bepaalde het Interamerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens in de Gómez-zaak dat de amnestiewet niet in overeenstemming was met de Amerikaanse Conventie. Het ontbeerde wettelijke basis en dat het niet kon doorgaan als een belemmering voor het onderzoek, de vervolging en de bestraffing van hen die mensenrechten-schendingen gegaan hebben.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten