donderdag 30 januari 2014

Tien jaar Unaí

De molens van het Braziliaanse gerechtelijk apparaat werken traag en ondanks alle goede voornemens en kleine stappen om daar verandering in aan te brengen lijkt aan de stroperige rechtsgang vooralsnog niet echt drastisch een einde te zullen komen. En dat is funest voor een daadkrachtige aanpak voor de vervolging van personen en instanties die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van de rechten van de mens. Straffeloosheid, waarbij de verdachten uiteindelijk vrijuit gaan ondanks dat de bewijslast er duimendik bovenop lijkt te liggen en na vele jaren wachten op gerechtigheid slachtoffers het nakijken hebben, is de nagel aan de doodskist van het streven naar een rechtvaardige samenleving. Zo ook in Brazilië.

Deze week wordt er in het land stilgestaan bij de Dag in de Strijd tegen Slavenarbeid (Dia Nacional de Combate ao Trabalho Escravo), want schuldslavernij is in Brazilië nog steeds een veelvoorkomend en hardnekkig te bestrijden fenomeen. In het kort komt het erop neer dat arbeiders uit kansarme Braziliaanse regio's met beloften van een mooie toekomst en een goed salaris naar agrarische ondernemingen in het binnenland worden gelokt, maar aangekomen een illusie armer zijn. Hun schamele bezittingen worden afgenomen, ze worden vaak verplicht het vervoer terug te betalen en zijn voor de inkoop van benodigde voedingswaren en andere goederen geheel afhankelijk van de woekerprijzen van de werkgever, waardoor zij zich in de schulden moeten steken. Op basis van een verplichte schuldaflossing en onder bewaking van gewapende mannen zijn de arbeiders gedwongen om jaren, vaak onder erbarmelijke woon- en werkomstandigheden, gedwongen te werken in bijvoorbeeld de houtkap, de suikerriet- of de veeteelt.

Vooral sinds president Fernando Henrique Cardoso (1995-2003) wordt er door de federale autoriteiten veel werk gemaakt om deze vorm van slavernij tegen te gaan. Het federale ministerie van Arbeid en Werkgelegenheid heeft speciale teams in het leven geroepen die invallen doen op verdachte bedrijven en bij tijd en wijle een bevrijdingsoperatie met succes afronden. Honderden arbeiders krijgen dan de mogelijkheid om in vrijheid naar huis terug te keren en de eigenaren van de betreffende onderneming komen in de beklaagdenbank. Daarnaast bestaat er sinds 2004 in Brazilië een door de federale overheid opgestelde zwarte lijst (lista suja) waarop bedrijven worden vermeld die met schuldslavernij in verband worden gebracht. Wie zaken wil doen met een bedrijf dat op de lijst voorkomt komt in het land niet meer in aanmerking voor overheidssteun en -medewerking in welke vorm dan ook.

Foto: José Cruz/Abr

Deze week is het tien jaar geleden dat in het plaatsje Unaí in de deelstaat Minas Gerais drie medewerkers van het ministerie van arbeid en hun chauffeur in een hinderlaag werden doodgeschoten. Nelson José da Silva, João Batista Lage, Erastóstenes de Almeida Gonçalves en Ailton Pereira de Oliveira stonden op het punt ter plekke de Bocaina-boerderij aan een groots onderzoek te onderwerpen, maar werden daar op een gewelddadige manier van weerhouden door twee medewerkers van de familie Mânica, de eigenaar van het bedrijf dat zich bezighoudt met de cultivatie van bonen. De ambtenaren waren op slag dood, de chauffeur bleef nog een paar uur in leven, genoeg om aan justitie zijn verhaal te kunnen doen. Ter herinnering aan deze slachtoffer wordt sinds die dag (28 januari 2004) tijdens de Dag in de Strijd tegen Slavenarbeid stilgestaan bij de strijd tegen schuldslavernij en diegenen die daarbij om het leven kwamen of juist hun leven in de waagschaal leggen.

Tien jaar na de Chacina de Unaí (letterlijk, de slachtpartij van Unaí) gaan de moordenaars en hun opdrachtgevers nog steeds vrijuit, ondanks dat de drie directe daders vorig jaar in eerste instantie door de rechter veroordeeld werden. Let wel, in eerste instantie. Er zal nog een hoger beroep volgen en daarmee wederom onzekerheid over een positieve afloop voor de nabestaanden. De vijf overige verdachten lijken de dans vooralsnog te ontspringen door hun zaak aanhangig te maken bij het federale Hooggerechtshof (Supremo Tribunal Federal/STF) in Brasília. De hoofdverdachte, de vermoedelijke opdrachtgever en eigenaar van de boerderij Norberto Mânica, wenst overplaatsing van de rechtszittingen van de deelstaathoofdstad Belo Horizonte naar een rechtbank in de gemeente Unaí zelf. Eerdere verzoeken hiertoe bij het Superior Tribunal de Justiça (STJ), een ander federaal hooggerechtshof dat zich uitsluitend toelegt op de juridische beoordeling van een bepaalde rechtsgang in het hoogste beroep, werden afgewezen, waarna de advocaten van Mânica dat oordeel nu voorgelegd hebben bij het STF, dat hiërarchisch hoger staat dan het STJ. De reden waarom veel verdachten overplaatsing van zittingen naar de eigen gemeente eisen heeft ermee te maken dat de juryleden, indien afkomstig uit de regio zelf, eenvoudiger te manipuleren zijn in hun oordeel en waardoor er in de praktijk vaak een totaal onbegrijpelijke vrijspraak kan volgen. In het geval van Mânica geldt dat eens temeer om dat zijn broer Antério lokaal een zeer geliefde burgemeester van Unaí is geweest.

En zo is er door de stroperige gang van zaken in de rechtbanken ook voor de nabestaanden van de vier slachtoffers van de moorden in Unaí nog geen enkel zicht op rechtvaardigheid en zijn zij veroordeeld tot een tijd van knagende onzekerheid en ongemak, want straffeloosheid ligt in Brazilië helaas nog maar al te vaak om de hoek.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten